Terminologie
Afdronk: smaakervaring na het doorslikken van een slokje wijn
Aroma: de geur van de wijn in het glas
Assemblage: het mengen van jonge wijn van verschillende druivenrassen
Balans: harmonie tussen zoet, zuur tannine en alcohol
Barrique: eikenhouten vat ook wel fust genaamd
Belegen wijn: een wijn gerijpt op vat of fles
Bloemige wijn: een florale wijn, geurt en/of smaakt naar bloemen
Body: stevige, volle geur en smaak, veel vaste stoffen en alcohol
Boeket: geuren en smaken die na het rijpen één geheel vormen
Mono cepage: wijn bereidt uit één druivenras
Clairet: donker kleurige roséwijn
Corps: volle wijn
Decanteren: overgieten in karaf om zuurstof te geven, depot te verwijderen
Depot: bezinksel of droesem
Droog: niet zoete wijn, wijn zonder restsuiker
Fermentatie: gisting
Fust: houten wijnvat
Gecorseerde wijn: wijn met veel body
Gesloten wijn: jonge nog niet ontwikkelde wijn
Klaren: helder maken, verwijderen van vaste stoffen uit de wijn
Opleggen: het laten rijpen van wijn in vaten of flessen
Oversteken: fustwijn overbrengen naar een ander vat
Oxidatie: te veel zuurstof bij de wijn, de wijn verbrand en wordt bruin
Passé: letterlijk: gepasseerd, een wijn over zijn top
Rond: makkelijk drinkbaar, soepel, vaak iets zoetig
Stille wijn: niet mousserend
Tannine: looizuur, natuurlijk conserveringsmiddel
Tranen: druipranden in het glas veroorzaakt door alcohol, restsuikers of vettigheid in de druif.
Vanille: geur verkregen door eikenhouten fustrijping
Vieilles vignes: wijn van zeer oude druivenstokken
Vinificatie: wijn maken
Vintage: wijn uit één oogstjaar
Wijnstok: druivenstok
Ziel: holte in de bodem van sommige wijnflessen